De laatste jaren was de sperperiode in België het onderwerp van talrijke discussie en rechtszaken (waarbij met name wordt gedacht aan de kledingketen Zeb). De Ministerraad heeft onlangs een wetswijziging goedgekeurd, die, na opname in de wet, tot gevolg heeft dat de sperperiode en de referentieperiode samenvallen. De regering denkt met deze wijziging een oplossing te hebben gevonden om een einde te kunnen maken aan deze eindeloze juridische soap. Maar wat is het werkelijke doel? Bescherming van de consument? De kleinhandelaar beschermen? De aandacht afleiden van de Europese wetgevers? Wij namen contact op met Didier Chaval, advocaat handelsrecht.
Als de wijzigingen van de Ministerraad in de wet worden opgenomen (wat enkele maanden kan duren), zal de sperperiode dus in de winter met 3 dagen worden verlengd en in de zomer met 6 dagen. Ter herinnering: vóór 2010 strekte de deze sperperiode zich uit over een periode van 6 weken. Tegenwoordig begint zij op 6 december voor de wintersolden en op 6 juni voor de zomersolden. Al zijn we goed bekend met de – fel bediscussieerde – sperperiode, die alle aankondigingen van prijsverlagingen vóór de solden verbiedt, het principe van de referentieperiode kennen we soms niet. “Als een retailer een korting op een product doorvoert, verlaagt hij de prijs daarvan ten opzichte van een vroegere prijs. Om dit mogelijk te maken is in de wet een referentieperiode opgenomen. Men houdt dus de laagste prijs aan die gedurende maand voorafgaand aan de reductieperiode wordt gehanteerd”, legt de heer Chaval uit.
Het doel van deze wetswijziging is een einde te maken aan de discussies. Is dat realistisch? “De Belgische regelgeving op dit gebied- in haar geheel - blijft discutabel ten opzichte van de Europese richtlijn. Die laatste verbiedt uit principe te verbieden en geeft voorrang aan een analyse van individuele gevallen. Het doel van de richtlijn is, al sinds 2005, de handelspraktijken ten opzichte van de Europese consumenten zoveel mogelijk te harmoniseren. De richtlijn bevat met name een lijst van 31 commerciële praktijken die automatisch verboden zijn. Het gezamenlijke aanbod staat daar bijvoorbeeld niet bij. De lidstaten kunnen dat dus niet verbieden. Tenzij ze voorwerp zijn van een case study. Hier valt een terughoudendheid van de Belgische politici waar te nemen om de Europese richtlijn in de Belgische wet op te nemen. Want al is de tekst van de geplande wijziging nog niet beschikbaar, het lijkt erop dat deze zich meer de vorm krijgt van een rechtvaardiging van de Belgische regelgeving dan van een aanpassing aan de principes van de Europese wetgeving.
“Terwijl het doel van de Europese richtlijn is de consument te beschermen, valt een wet die de concurrentie beschermt niet in het toepassingsgebied van de richtlijn. Maar men kan moeilijk staande houden dat de sperperiode in de consument helemaal niet aangaat. Een Belgische wetgever die verkoop met verlies verbiedt en zijn voorstel tot bescherming van de concurrentie rechtvaardigt, zal geen sanctie opgelegd kunnen krijgen door de Europese wetgeving Maar in dit geval lijkt het doel van de wetswijziging te zijn aan de Europese wetgeving te ontsnappen. De Belgische regering zou hiermee haar wettelijke bepalingen rechtvaardigen om aan de richtlijnen te kunnen ontsnappen”, aldus Didier Chaval.
Een opvatting die wel degelijk bevestigd lijkt te worden door deze recente uitspraak van de minister van Economie, Johan Vande Lanotte: “Sperperiodes zijn aanvaardbaar op voorwaarde dat wordt bewezen dat ze het belang van de kleinhandelaren dienen en niet dat van de consument. Bepalen dat men geen prijsverlagingen mag aankondigen is zeker niet in het voordeel van de klant. Wij denken dus dat dat door de Europese richtlijn is toegestaan”. Er is dus een grote kans dat de soap rondom de sperperiode nog een hele nieuwe wending gaat krijgen…