Iedereen heeft het erover: het initiatief van Ahold Delhaize waarbij de 100 voornaamste leveranciers werden uitgenodigd om (met terugwerkende kracht) de condities te heronderhandelen. De merken protesteerden hiertegen via BABM. Ondertussen hebben beide partijen al samengezeten, maar het geschil is nog verre van opgelost. Bovendien heeft het betrekking op de hele markt. Hierbij het standpunt van de redactie van Gondola.
Voor elke retailer is een constructieve relatie met zijn leveranciers belangrijk. Ook een machtige groep, zoals Ahold Delhaize geworden is, wil deze relatie niet op het spel zetten tijdens een aanslepend conflict. Des te meer geldt dat voor Delhaize in België, dat voor ongeveer 3 miljard euro Belgische producten of producten in België aankoopt en zich daarbij liever baseert op een partnerschap dan op een confrontatie om het herstel te verzekeren. Maar de fusie heeft de twee nationale afdelingen van de groep wel een duidelijke kijk gegeven op de respectievelijke aankoopvoorwaarden en het enorme verschil ertussen. Van de ene Europese markt naar de andere krijgen gelijkaardige producten volkomen andere tarieven opgeplakt. Het onderwerp ligt gevoelig bij alle partijen: de distributeurs en de fabrikanten, vanzelfsprekend, maar ook de politieke wereld die de koopkracht van de burgers wil optimaliseren en de concurrentiële positie van zijn handelaars wil beschermen tegen de concurrenten van over de grens.
Het probleem van de "territoral supply constraints"
Onlangs, meer bepaald in november 2015, tekenden de ministers van Economie van de Benelux een “Benelux-akkoord” waarmee ze samen wilden werken aan een grotere transparantie en een betere integratie van de markt en dus ook van de commerciële praktijken die er plaatsvinden. De Belgische federale minister van Economie Kris Peeters beschreef dit gemeenschappelijke initiatief als volgt: “Heel wat consumenten hebben het al eens meegemaakt: je gaat binnen in een winkel in een van de buurlanden en je ziet dat een bepaald product daar goedkoper is dan thuis. De bedrijven worden daar ook mee geconfronteerd: in sommige gevallen worden ze door hun leveranciers gedwongen de producten in eigen land aan te kopen. Dit soort praktijken druist in de werkelijkheid in tegen het vrije verkeer van goederen en diensten. Daarom ondertekenen de landen van de Benelux vandaag een akkoord waarbij het mogelijk wordt om na te gaan hoe deze praktijk een halt kan toegeroepen worden. Wij zullen het probleem analyseren en oplossen.” De praktijken van de leveranciers die de retailers en de politici zo boos maken, hebben een naam: het zijn de "territoral supply constraints", dus de regels die opgesteld worden door de grote leveranciers en in functie waarvan ze de verschillende verkoopprijzen vastleggen voor de Europese regionale zones.
Is uniformiteit mogelijk, of zelfs wenselijk?
Vanuit dit standpunt bekeken, houdt het standpunt van de retailers en de politici steek en men zou zelfs geneigd zijn om het zonder meer als legitiem te beschouwen. Maar dan zouden we vergeten dat als de prijzen niet uniform zijn, de voorwaarden voor elk merk dat zeker ook niet zijn: sociale lasten, fiscaliteit, normencatalogus, ecotaks, kilometertoeslag, accijnzen, akkoorden binnen de ketens… Het is dus lastig te zeggen dat de reële verschillen tussen de verschillende nationale markten geen enkele impact hebben op de activiteit en het lokale tarief van de leveranciers. De politiek moet voorzichtig blijven als het over koopkracht gaat, en niet alleen omdat zij deels verantwoordelijk is voor de grenzen die daarrond bestaan. We hebben het al vaak geschreven: het probleem van de koopkracht kan niet op basis van de prijzen worden opgelost. Als de koopkracht te klein is, komt dat doordat de lonen ook te laag liggen. De markt dwingen om “goedkoper te verkopen” is een tweesnijdend zwaard, als het tot het uiterst wordt doorgedreven. Het is bijvoorbeeld goed mogelijk dat een leverancier de verschillende markten aan één tarief bevoorraadt. Maar dan ook met een unieke overkoepelende structuur: men veroorzaakt een kortsluiting omtrent de aanwezigheid van een zetel of een commerciële vertegenwoordiging in elk land, met alle gevolgen van dien voor de tewerkstelling. De dienstverlening aan de klant-distributeur zou ook standaard zijn, tot zelfs minimalistisch. Dat zou allemaal perfect transparant zijn. Maar zou dat ook wenselijk zijn? Dat valt te betwijfelen. Het slechtste nieuws zou zijn als de specifieke eigenheid van de Belgische markt zou verwateren in twee ruimere taalgebieden, aangestuurd vanuit Amsterdam en Parijs. Al meer dan 10 jaar zien we regelmatig dat bedrijven hun Belgische zetels verplaatsen naar een Belgisch-Nederlandse structuur in Breda. Dat is niet specifiek positief voor de tewerkstelling noch de Belgische belastinginkomsten. Geen enkele van de “insiders” was bovendien lovend over de operationele doeltreffendheid van een dergelijke maatregel.
Added value
Retailers en leveranciers zijn wel gedwongen om overeen te komen, alleen samen kunnen ze “waarde creëren”, zoals dat heet. Dat prachtige principe mag ons echter ook niet naïef maken. Is het normaal dat een distributeur de aankoopvoorwaarden van zijn verschillende filialen wil afstemmen op het meest gunstige aanbod? Ongetwijfeld. Is het legitiem dat de overheid zich bezighoudt met de transparantie van de handelspraktijken op deze markt? Vast en zeker. Is het normaal dat de leveranciers de achterpoortjes blootleggen waartoe deze redenering kan leiden? Of dat ze in opstand komen tegen het principe van unilaterale maatregelen die met terugwerkende kracht worden ingevoerd? Zeer zeker. Wij sommen deze argumenten niet op met het oog op een gedwongen neutraliteit. We willen eerder de complexiteit en de delicate aard benadrukken van het dossier dat werd geopend met het initiatief van Delhaize. Zoals zo vaak moet wie a zegt ook b zeggen. Maar wij hebben de indruk dat de desbetreffende partijen, die allemaal hardnekkig aan hun standpunt vasthouden, voorlopig toch de dialoog willen openhouden. De voltallige pers, ons incluis, geloofde maar al te snel dat er een klacht was neergelegd terwijl het maar om een brief ging. We zitten in dat stadium: de voorzichtige uitwisseling van uiteenzettingen. Dat bewijst hoezeer de betrokkenen de kwestie naar waarde schatten en welke vreselijke prijs betaald zou moeten worden als er een conflict van zou komen.